In de Oude Kerk
Sopraan
Alt Jan Kullmann
Tenor Joost van der Linden
Bas Peter Scheele
Voorganger ds. Taco Smit
Dirigent Mark Tempelaars
Orgel Leander van den Bos
m.m.v. Oude Kerk Bachkoor en -orkest




Op 9 juli 1724, midden in de zomer, liet Johann Sebastian Bach in Leipzig een cantate klinken die geen zware dreiging of diep verdriet bezong, maar vertrouwen – stil, vastberaden en troostrijk. BWV 93 – “Wer nur den lieben Gott lässt walten” was onderdeel van Bachs koraalcantatejaar, en dit keer koos hij voor een geliefd lied van Georg Neumark uit de 17e eeuw. Een lied dat oproept tot geloof, juist wanneer het leven onzeker is.
Bach opent de cantate met een groots koordeel waarin hij de oorspronkelijke koraalmelodie laat zingen door de sopraan, terwijl de andere stemmen en instrumenten er een sierlijke weefstructuur omheen bouwen. Als een stevig fundament in een golvende zee van klanken. De boodschap is duidelijk: wie zich toevertrouwt aan God, hoeft niet bang te zijn.
Wat volgt is een prachtige afwisseling tussen aria’s, recitatieven en bewerkte koraalstrofen. De alt en tenor zingen samen een duet vol rust en zekerheid – het voelt alsof je meegenomen wordt op een rustige wandeling, terwijl je wordt bemoedigd om het leven met vertrouwen te dragen.
In het recitatief van de sopraan klinkt het persoonlijker: zij vraagt zich af waarom we soms wanhopig worden, als we weten dat God voor ons zorgt. Daarna volgt een heldere aria waarin het geloof opnieuw centraal staat – lichtvoetig, als een glimlach door de muziek heen.
Ook de bas krijgt een moment van overdenking, met de nadruk op geduld en berusting. En dan, als afronding, keren we terug naar het begin: het slotkoraal klinkt eenvoudig en krachtig. Geen bombast, geen drama – alleen geloof.
BWV 93 is een cantate die niet wil imponeren, maar geruststellen. Bach toont zich hier als pastor, als gids, als iemand die met zachte hand richting wijst. Het is muziek die zegt: “Vertrouw. Ook als je het niet ziet. Het komt goed.” En precies dát is de kracht van deze cantate.